Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB8490

Datum uitspraak2007-11-21
Datum gepubliceerd2007-11-22
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/2467 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering.


Uitspraak

06/2467 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 17 maart 2006, 05/1277 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 21 november 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. H. Tadema, advocaat te Deventer, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2007. Namens appellant is verschenen zijn vader [naam vader], bijgestaan door mr. Tadema. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen. II. OVERWEGINGEN Appellant was werkzaam als werkleider bij een werkplaats voor verstandelijk gehandicapten voor gemiddeld 30 uur per week toen hij op 8 januari 2001 uitviel met nek-, rug- en vermoeidheidsklachten na een door hem in december 2000 doorgemaakt auto-ongeval. Na afloop van de wachttijd van 52 weken heeft het Uwv hem een uitkering ingevolge de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25 %. Na bezwaar is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per einde wachttijd vastgesteld naar de klasse 80 tot 100%. In september 2003 heeft een medisch en arbeidskundig heronderzoek plaatsgehad. Hierbij is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend op minder dan 15%. Bij besluit van 26 september 2003 is de WAO-uitkering van appellant per 25 november 2003 ingetrokken. Bij besluit van 30 juni 2005 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 26 september 2003 ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Namens appellant is in hoger beroep aangevoerd dat zijn geestelijke gezondheidstoestand nog steeds verslechtert. Uit de huidige toestand is af te leiden dat de gezondheidstoestand van appellant ten tijde in geding slechter was dan waarvan de (bezwaar)verzekeringsarts is uitgegaan. Bovendien heeft het Uwv in het kader van de Werkloosheidswet het feit dat appellant niet solliciteerde niet verwijtbaar geacht gezien appellants gezondheidstoestand. De Raad is van oordeel dat het bestreden besluit berust op een voldoende zorgvuldig medisch onderzoek. Blijkens het rapport van verzekeringsarts H.R. van der Wiel van 4 september 2003 heeft appellant bij zijn onderzoek een scala aan klachten gemeld. Van der Wiel heeft aan de hand van zijn bevindingen een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld en daarbij een groot aantal beperkingen, zowel psychisch als fysiek, aangenomen. Van der Wiel achtte de situatie stationair. Bezwaarverzekeringsarts J. Nagel heeft na de hoorzitting, die plaatsvond op 23 juni 2005, appellant onderzocht en in zijn rapport van 27 juni 2005 vermeld dat eind 2004 sprake is geweest van oplopende psychische spanningen in verband waarmee appellant zich heeft ziek gemeld en ook ziekengeld heeft ontvangen. Ten aanzien van de datum in geding, 25 november 2003, heeft Nagel echter geen nieuwe gezichtspunten gezien. Appellant had toen summier contact met zijn huisarts, er waren toen geen aanwijzingen voor een onderliggende ernstige psychische problematiek. Wel was sprake van psychosociale problemen, maar dergelijke problemen komen niet voor rekening van de WAO, aldus Nagel. De Raad ziet geen aanleiding het standpunt van Nagel niet te volgen. Daarbij is van belang dat appellant geen nadere medische gegevens in geding heeft gebracht die aanleiding zouden kunnen zijn voor de conclusie dat appellant op 25 november 2003 op medische gronden meer beperkt was dan de (bezwaar)verzekeringsarts heeft aangenomen. Dat nadien zijn beperkingen zijn toegenomen, kan aan het vorenstaande niet afdoen. Ten aanzien van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies overweegt de Raad dat de functiebelastingen van die functies enige overschrijdingen laten zien ten opzichte van de belastbaarheid van appellant zoals die is neergelegd in de FML. De arbeidsdeskundige heeft in de primaire fase reeds adequaat toegelicht waarom deze functies desondanks voor appellant geschikt moeten worden geacht. In hoger beroep is nog een toelichting gekomen op de beperking ten aanzien van het niet-matchende aspect fel (zon)licht. Nu dit aspect zich in geen van de geselecteerde functies voortdoet - het zijn allemaal binnendienstfuncties - ziet de Raad hierin geen aanleiding te oordelen dat pas in hoger beroep een adequate onderbouwing van de geschiktheid van de functies is gegeven. Dit betekent dat appellant op 25 november 2003 de functies verkoper groothandel, controleur/tester elektronische apparatuur en inpakker (handmatig) moest kunnen verrichten. Gelet hierop heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per die datum terecht vastgesteld op minder dan 15% en heeft de rechtbank het beroep van appellant terecht ongegrond verklaard. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. van Netten als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 november 2007. (get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk. (get.) A. van Netten. JL